Naima El Bezaz, Vinexvrouwen
Ga met jouw cursor (muis) over de groene woorden of klik op deze woorden voor een vertaling of definitie. Je ziet nu de tekst met Franse vertalingen. Verander de taal voor de Nederlandse definities, de Engelse vertalingen of de Poolse vertalingen. |
Naima El Bezaz woont in een Vinexwijk. Een vinexwijk is een nieuw deel van de stad. In deze wijken wonen vaak rijkere, autochtone gezinnen. Naima El Bezaz is zelf in Marokko geboren.
Vandaag zag ik voor het eerst een Marokkaan in mijn vinexwijk. Een jonge vrouw, van mijn leeftijd. Een leuk mens. Snel, grappig en ze werkte bij de gemeente Amsterdam. Zij en haar man waren een tijd terug hiernaartoe verhuisd. Een prima plek om kinderen op te voeden, vonden zij. En dat vinden ze nog steeds. Ook zij heeft twee kinderen, maar inmiddels is ze zwanger van een tweeling, zoals dat hoort bij een goede Marokkaans-Nederlandse vrouw. Ik zag haar. Zij zag mij. We waren allebei verbaasd. Turken waren hier al wel, maar een Marokkaan in mijn buurt was iets waarvan ik schrok. Ik wist niet zo goed wat ik ervan moest denken. Ik wilde juist in een witte wijk gaan wonen zonder allochtonen, want ook ik heb geen zin in jongeren die de hele dag op straat staan. Wantrouwend lopen wij naar elkaar toe.
‘Hoi,’ zei ik.
‘Dag,’ zei zij.
‘Woon je hier net?’
‘Een tijdje,’ antwoordde ze met een glimlach.
‘Ik zie dat jouw dochter naar een katholieke school gaat.’
‘Ja, mijn moeder vindt dat verschrikkelijk,’ antwoordde ze. ‘Mijn zoontje slaat steeds een kruis voor het eten waarvan zij telkens heel erg schrikt.’
Ik knikte blij. Ik mocht haar wel.
‘En jouw kind zit op die protestantse school hiernaast?’
‘Ja,’ zei ik trots. ‘Het is mijn oudste dochter. Ze zingt de hele dag jezusliedjes en voor het eten forceert ze iedereen om met gevouwen handen te bidden, ook mijn moeder die naar Mekka is gegaan. Maar tegen mijn dochter kan ze geen nee zeggen. Zelfs al mag het niet van Allah. De wil van haar kleinkind is dus sterker.’
‘Ach. God, Allah, allemaal even slecht.’
Ik knikte ja. Wij begrepen elkaar en ik was hier niet meer alleen. Dat gevoel had ik.
Een jonge Turkse vrouw kwam bij ons staan. De buurvrouw van mijn nieuwe vriendin Fatiha.
Ook zij wachtte op het schoolplein. Haar kinderen zaten op de openbare, niet-religieuze, school vlak bij de katholieke.
‘Openbare school?’ vroeg ik verbaasd. ‘Heb je goed contact met je ouders of zo?’
Ze lachte luid. ‘Nee, joh. Zij willen juist dat de kinderen naar een christelijke school gaan, zodat ze ethische dingen leren. Mijn broer is lid van de Christelijke Partij en hij wil naar het nationale parlement, de Tweede Kamer. En mijn ouders willen dat mijn kinderen ook in de politiek gaan. Maar het zijn mijn kinderen en we laten ze echt niet iets doen wat zij niet willen. Mijn ouders hebben mij al een leven gegeven dat ik niet wilde.’
‘Ik begrijp je volledig, Sultan,’ zei Fatiha en ze omhelsde haar.
Drie allochtone vrouwen op een schoolplein waar drie verschillende scholen staan. We hadden alle drie ons kind op een school gedaan die de familie niet accepteerde.
‘Zullen we een keer koffie gaan drinken, of muntthee?’ vroeg Sultan.
‘Muntthee? Omdat we Marokkaans zijn zeker,’ zei Fatiha een beetje geïrriteerd.
‘Ik drink geen muntthee, ik gebruik gewoon theezakjes. Die losse munt, dat is iets van de vorige generatie. Ik heb daar geen tijd voor.’
‘Oké, koffie dan. Gewone koffie, dus geen Turkse.’
‘Prima.’
Een paar dagen later kwamen we samen. We dronken koffie met veel melk en heel veel suiker. We zaten in het huis van Fatiha. Stijlvol, gezellig, rommelig. Net als mijn huis. Dat rommelige dan, maar ik noem het een bohemien-huis noem, dat klinkt tenminste sophisticated.
Fatiha was gestrest. Sultan ook.
‘Is er iets?’ vroeg ik.
De twee vrouwen knikten en keken naar hun halflege kopjes.
‘Wat is er dan?’
‘Nieuwe buren,’ zei Fatiha.
‘Ja, twee huizen verderop,’ antwoordde Sultan.
‘Gezellig toch?’
Ze keken me kwaad aan. Het voelde intimiderend.
‘Nee, niet gezellig. Het zijn geen gewone mensen. Het zijn gastarbeiders.’
‘O, net als onze vaders?’
‘Hoe durf je dat te zeggen? Onze vaders hebben hun rug kapot gewerkt in fabrieken.’
‘Mijn vader ook,’ zei ik. ‘Maar hij werkt nog steeds. Hij heeft nooit een uitkering gehad,’ zei ik trots.
‘Mijn vader heeft een Turkse slagerij,’ zei Sultan.
‘Natuurlijk heeft jouw vader een slagerij. Alle Turken hebben slagerijen en kebabzaken.’ Ik zuchtte, want ik begon een beetje moe te worden.
‘Deze buren zijn anders,’ fluisterde Fatiha.
Ik was verbaasd.
‘Het zijn Polen. Poolse gastarbeiders. Hiernaast. Kun je het geloven? Polen!